geloof,  inspiratie,  Jezus

jaïrus

Als je deelneemt aan de Geestelijke Oefeningen dan maak je vier keer per dag tijd voor persoonlijk gebed. Je bidt ongeveer een uur met een tekst die jouw persoonlijk begeleider je heeft opgegeven. Meestal zijn dat teksten uit de bijbel, vaak uit het Nieuwe Testament. Kenmerkend voor het ignatiaanse gebed is dat je jezelf als bidder IN de tekst plaatst waarmee je mediteert. Je verbeeldt jezelf in de scène aanwezig te zijn als een van de participanten. Ondertussen observeer je welke gevoelsbewegingen zich in jouw hart afspelen. Jezuïeten noemen dit proces onderscheiden. Positieve gevoelens geven vaak momenten aan waarin je dichter bij God komt. Negatieve gevoelens momenten waarin je je van God verwijdert. Daarbij gaat het uiteindelijk om het gevoel dat beklijft, niet om vluchtige emoties.

Tijdens mijn retraite in juli 2021 ben ik begeleid door een pater jezuïet. Hij gaf mij gedurende de acht dagen van de retraite vaak teksten op uit het evangelie volgens Marcus. Ik heb mij veel verplaatst in de persoon van Petrus, de apostel die zo erg zijn best doet maar telkens weer struikelt. Zou het toeval zijn dat ik mijzelf zo in hem herken? In mijn dagboek beschreef ik welke gemoedsbewegingen ik bespeurde als ik bezig was met een tekst. Omdat deze dagboekteksten zo mooi weergeven wat er tijdens de Geestelijke Oefeningen gebeurt, wijd ik er een paar blogs aan. Ik begin met Mc 5, 21-43. Het is het verhaal van Jaïrus, de leider van de synagoge die Jezus om hulp vraagt omdat zijn dochtertje stervende is.

uit mijn dagboek

Ik ben Jaïrus. Mijn enigst kind is stervende. Ik heb één laatste hoop op redding: Jezus. Ik val voor zijn voeten neer en bid hem om haar te redden. Hij gaat met mij mee maar wordt onderweg opgehouden. Ik word steeds angstiger en kwaad op die vrouw die “zijn kleren heeft vastgepakt”. Waarom schiet hij niet op? Dan komt een familielid naar ons toe: mijn dochtertje is dood! Ik breek, we zijn te laat. Maar Jezus is om mij bewogen en zegt: ‘vrees niet, geloof alleen maar’. Door mijn verdriet en angst heen voel ik een sprankje hoop. Alle mensen stuurt hij weg, alleen een paar leerlingen mogen mee.

Mijn hoop groeit, zou het toch nog goed komen? Maar thuis is het een en al weeklagen. Ik zoek mijn vrouw die in tranen tussen de vrouwen zit en ik voel mij verslagen en wanhopig. Ze is dood! Maar Jezus zegt: ‘wat zitten jullie te jammeren? Ze is niet dood, ze slaapt’. Ik kan het niet geloven maar Jezus stuurt iedereen weg. Met mijn vrouw en zijn leerlingen gaan wij naar binnen, naar mijn dochtertje. Ik ben bang voor wat eraan zit te komen.

Ik pak mijn vrouw met kloppend hart vast als hij naar haar toe gaat. Wat is ze bleek en stil, ze ademt niet meer volgens mij. Maar toch is er ook twijfel. Hij lijkt zo zeker dat ze nog leeft. En dan geneest hij haar en doet haar opstaan. Ze huppelt rond, zoals een meisje van 12 doet. Ik sta “versteld, meteen, in een groot versteldstaan”. Verbijstering, vreugde en een enorme dankbaarheid.

reflectie

Herken ik de gevoelens die ik als Jaïrus heb ervaren in mijn eigen leven anno nu? In de scène ga ik telkens heen en weer tussen geloof, hoop en vertwijfeling, wanhoop. In mijn eigen leven vertaal ik hoop en wanhoop naar enthousiasme (voor een eigen praktijk) en vertwijfeling (als het niet lukt). Het ene moment gebeurt er iets of ontdek ik een nieuw gebied en krijg ik weer hoop en ga ik enthousiast aan de slag. Maar dan zijn er omstanders, iemand anders of ikzelf die zegt: laat nou maar zitten. Of er komen geen cliënten meer. Dan geef ik het op een gegeven moment op en verlies ik mijn geloof. Tot er weer iets op mijn pad komt. De gevoelens van Jaïrus ken ik dus heel goed.

De dichter Ed. Hoornik schreef het volgende mooie sonnet, vanuit het perspectief van Jaïrus’ dochtertje.

Ik ben de kleine dochter van Jaïrus.
Ik lig hier op een veel te grote baar.
De dood zit in mijn ogen en mijn haar,
dat, nu de krul eruit is, zonder zwier is.
 
Ik mis mijn pop, die nu zij niet meer hier is,
slaapt als ik slaap, de vingers in elkaar.
Ik weet dat twee en twee te zamen vier is,
maar nu ik dood ben, is dat niet meer waar. 

Waarom had ik daarstraks ook weer verdriet?
Er zou een man die toveren kon, komen,
mij beter maken, maar toen kwam hij niet.

De mensen op het dak en in de bomen
gingen naar huis, maar ik blijf van hem dromen.
Morgen ben ik de eerste die hem ziet.